Pagina's

dinsdag 1 mei 2012

De Dag van de Arbeid

Tijdens de pauze van een theateropvoering naar mijn boeken (wat klinkt dat belachelijk pretentieus!) kreeg ik het weer te horen: ‘Maar wat kun je toch een hele dag doen in de bibliotheek? Je kan daar toch niet wérken?’
Niet wéér, dacht ik. Ik heb de vraag zo’n vijftien jaar geleden opgegeven. Onontvankelijk verklaard vanwege veel te moeilijk en te langdradig beantwoordbaar. En net toen kwam er een nieuwe dimensie bij die vraag: ‘Schrijf je je boeken dan in de bibliotheek?’
Het leven is hard.

In de beginjaren van mijn bibliotheekloopbaan was ik, prille twintiger, trots toen me de vraag werd gesteld. Ik kon in mijn antwoord al mijn kennis van en engagement voor het openbaar bibliotheekwezen etaleren. Al was het niet altijd vleiend, de manier waarop de vraag me werd gesteld.
Die keer op de trein toen ik terugkwam van een studiedag (jawel, een studiedag voor bibliotheekmedewerkers – over AVI-leesniveaus, geen uitleggen aan)… Trots om zoveel opgedane kennis en met een treinticket betaald door de burgemeester op zak, ging ik in gesprek met een oudere reiziger voor mij.
- ‘Wat doe jij van job, jongen?’
- ‘Ik werk in een bibliotheek!’
- ‘Jaja, mijn zoon leest ook wel eens een boek, maar ik bedoel: heb je ook een beroep?’
In die beginjaren sleepte je nóg iets mee als je in een gemeentelijke bibliotheek werkte. Zoals die grijze man me rond 20 september 1987 op de trein ter hoogte van het station Denderleeuw eens vertelde: ‘De bibliotheek? Dan moet je ook wel politieke voorspraak hebben zeker…’ Daar zat ik dan met mijn ‘Akte van Bekwaamheid tot het houden van een openbare bibliotheek’. Diploma? Niet nodig, voorspraak moet je hebben!

Maar dit zijn maar borrelhapjes. Veel consistenter waren de vragen die vrienden en kennissen me later stelden. ‘Wat doe je in godsnaam de godganse dag in die godverdomse bibliotheek?’ (Dimitri Verhulst was nog geen schrijver toen). Toen legde ik alles nog geduldig uit. Dat er best wel wat tijd kruipt in het zorgvuldig selecteren en bestellen van de juiste boeken en cd’s (‘ah, die moeten jullie zelf kiezen!’). Dat het tijdig betalen van de facturen binnen een gemeentelijke administratie best wel wat tijd opslorpt (‘moeten bibliotheken die boeken dan ook betalen?’). Dat er heel wat collega’s intens bezig zijn met het rubriceren en catalogiseren van de boeken (‘ah zo, ook dàt moeten jullie zelf doen!’). Dat er ook een boekverzorger in dienst is (‘plastificeren jullie die boeken dan zelf?’). Dat het organiseren van lezingen, tentoonstellingen en auteursontmoetingen niet vanzelf gaat (‘doen jullie dat dan?’). Dat er ook heel wat tijd kruipt in het promoten van de activiteiten en diensten op affiches, in folders en in de gemeentekrant – weblogs, nieuwsbrieven, websites, facebook en twitter waren er toen nog niet (‘ha, schrijven júllie die teksten in de gemeentekrant dan?’). Dat er best wel heel veel klassen en groepen langskomen voor een rondleiding of instructiebezoek (‘en jullie leiden die groepen dan zélf rond?’ – hopla, terloops nog een sneer naar mijn lerarendiploma).

Je leest het, het waren saaie gesprekken toen. Ik hield me wel eens in voor zoveel onbegrip en verbaasde me erover dat we met zovelen zijn die nog in die kaboutertjes geloven. Kabouters die boeken beoordelen, selecteren, kopen, betalen, rubriceren, catalogiseren, plastificeren, uitlenen, innemen, terugplaatsen en promoten. En nog zoveel meer.

Beste lezers en (vooral) lieve collega’s, tot mijn spijt moet ik bekennen dat het me niet gelukt is om het bibliotheekwerk op passende en overtuigende wijze te promoten. Ondanks al mijn beroepsernst en engagement, slaagde ik er niet in om bij mijn toehoorders enige sérieux los te weken. Tien jaar haalde ik alles uit de kast om respect en waardering op te bouwen. Helaas. Wie in de bib werkt, plaatst stempels, that’s it.

Volledigheidshalve wil ik hieraan toevoegen dat bibliotheekmedewerkers niet de enige bedreigde beroepsgroep vormen. Een directeur van een cultuurcentrum vertrouwde me toe dat geen mens begrijpt wat hij doet. Een vriend van hem had onlangs op een zaterdagavond een voorstelling in het cultuurcentrum bijgewoond en had er zich over verwonderd de directeur er niet te zien. ‘Je zat niet eens in je kantoor!’ Hij verwachtte wellicht niet dat de directeur er echt aan het werk was (wat kán hij ook doen, zo’n directeur?) maar wel dat hij op zijn minst in zijn kantoor zat voor, tijdens en na de voorstelling. Of houdt hij niet van kruiswoordraadsels misschien?

Om niet voortijdig in een burn-out terecht te komen (het zou de perceptie nog moeilijker maken, want hoe kun je een burn-out krijgen als je niet eens een volwaardige job uitoefent?) gooide ik het vanaf het eerste jaar van dit millennium helemaal over een andere boeg. Ze zouden me niet meer in een bij voorbaat hopeloos verloren gesprek over de zin en het nut van bibliotheekwerk laten verzeilen. Ik had mijn lesje geleerd en zou elke beroepsvraag voortaan met een krachtig en overtuigend antwoord counteren. Ik was die trotse en trieste jongen op de trein niet meer en ik zou niet meer met me laten sollen. Het was genoeg geweest.
- ‘Wat doet u als beroep, mijnheer?’
- ‘Ik werk in een bibliotheek.’
- ‘Euhm, ja…de bibliotheek, juist. Is daar dan werk genoeg? Ik bedoel, wat doen jullie daar de godganse dag?’
Ik verpink niet meer.
- ‘Werk genoeg, hoor. Ik bijvoorbeeld vul de kruiswoordraadsels in en sla op elke katern van de krant een stempel. Mijn collega maakt de katernen met nietjes aan elkaar vast.’
Verder niets meer.
Sindsdien weet ik dat er minder slimme en heel slimme mensen op de aardbol zijn.

De eerste groep blijft me verbouwereerd aankijken. Als ze merken dat ik alweer onverstoord over iets anders begin en geen verdere commentaar op mijn job geef, klampen ze me aan. Met nieuwe vragen. ‘Dat kun je toch niet menen? Is dat alles wat je moet doen? Dat is toch ontzettend vervelend! En word je dáárvoor betaald met ons belastinggeld?’
Ik geef geen verdere uitleg: het is wat hopeloos, vrees ik. Weet ik. Zeker als ze over belastinggeld beginnen. De enige vrees die ik dan stilletjes verbijt, is dat ik hen ongewild een bijkomend argument geef om belastingen te ontduiken. Belastinggeld dient toch enkel maar om profiteurs als ik de krant te laten lezen en politici hun zakken te laten vullen. Vooral dat, kijk naar die van Dexia en heb je dat gehoord van Pol Van Den Driessche en Jos Ghysen?

Gelukkig zijn er ook heel veel mensen in de tweede groep. Ook zij kijken mij verbouwereerd aan. Even maar. Als ze merken dat ik halsstarrig weiger mijn beroepsleven verder in te kleuren, verschijnt een glimlach rond hun lippen. En pretoogjes. Meer moet ik dan niet zeggen en meer zullen ze niet vragen.
Ik dank hen voor zoveel begrip en respect voor het edelste beroep op aarde. 

http://www.youtube.com/watch?v=qi3O4dxxz2o

2 opmerkingen:

  1. Vergeet niet tijdig het stempelkussen bij te vullen ! :)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. waarom vertek je zo vroeg naar je werk en wat doe je voor 10 u als jullie maar om 10 u open zijn?

    BeantwoordenVerwijderen